Hel*** ***Venster op de verbeelding *** *** Tijdlijnen. Timelines.

Njitnelavs lot.

(Oorspronkelijk: 1990).


Een miljard jaar nadat hij op Aarde was gekomen na een verblijf in Hel, zwierf Njitnelav eenzaam rond op een totaal door het leven verlaten Aarde. Hij besefte dat nu voor hem het einde was gekomen, precies zoals hem in een gedicht dat hij zelf had geschreven was voorspeld. Maar voordat hij stierf zag hij een gestalte op zich afkomen.

Njitnelav herkende in deze gestalte het wezen Kegar. "Kegar, ik zie dat ook jij de tand des tijds hebt doorstaan. Het laatste dat ik van je hoorde was dat je strijd leverde met Zirkon. Hoe liep dat af?" vroeg de Onsterfelijke. "Net als jij ben ik een onsterfelijke en Zirkon is dat ook. Maar ondanks dat ben ik er toch in geslaagd Zirkon voorgoed te vernietigen." Njitnelav haalde opgelucht adem en op het moment dat hij wilde zeggen hoe geweldig hij het vond om na zo'n lange tijd weer een intelligent wezen te zien, en dan nog wel een mens, begon Kegar iets te zeggen dat de opluchting in Njitnelavs gemoed smoorde. "Njitnelav, ik weet niet goed hoe ik dit zeggen moet. Ik heb ook een aantal schokkende mededelingen. Jij hebt Zirkon al veel eerder in je leven ontmoet. Zirkon was niemand minder dan het schaduwwezen dat de vrouw vermoorde die je in Hel tegenkwam. En op het moment dat jij op Aarde kwam werd je door hem gevolgd." Njitnelav kon geen woord uitbrengen toen hij weer terugdacht aan die verschrikkelijke uren die hij had doorgebracht in die vreemde roodpaarse wereld die hij de naam Hel had gegeven. Daar had hij een vrouw ontmoet wiens schoonheid door dichters werd bezongen. Helaas werd ze vermoord op een afschuwelijke wijze door een wezen dat hij slechts als een schaduw had kunnen waarnemen. Zirkon was dus nog een grotere schoft dan hij had gedacht.

"Kegar, waarom heb je mij daarover nooit iets verteld?" stamelde de Onsterfelijke. "Njitnelav, het lot dat voor ons door de Rechter is weggelegd verbood het mij, en je weet dat niemand machtiger is dan de Rechter. Maar nu even iets anders. Nou ja, het heeft in feite alles met het voorgaande te maken. Ken je de inhoud nog van de verhalen waarmee je als schrijver debuteerde? Ik bedoel de verhalen 'De Geest uit het Blik' en 'De Zevende Wens'? Wel dat heb je niet zomaar verzonnen. Dat waren bepaalde herinneringen.
"Maar natuurlijk ken ik die verhalen nog. IK heb die verzonnen!" riep Njitnelav uit. "Nee, ik zeg je nogmaals dat dat herinneringen waren. Jij was de man wiens auto zonder benzine kwam te zitten, en de jongen wiens lichaam overgenomen werd door diezelfde man, dat ben ik." De Onsterfelijke meende een reuze fout in Kegars relaas te hebben ontdekt: "Hoe kan het dan dat ik hier nog ben als ik jou zou moeten zijn en dan bovendien nog in het bezit ben van mijn eigen geest die dan zogenaamd in jou zou zijn overgegaan?"

"O, dat is simpel. Toen je geest naar een nieuw lichaam verhuisde bleef het oude lichaam achter. Ik zorgde ervoor dat mijn oude lichaam, jij dus, weer een eigen geest kreeg die een bijna perfecte kopie was van het origineel. Alleen de herinnering aan de gebeurtenis was bij jou zo zwak dat het gebeuren voor jou meer leek op een verhaal dat je kon schrijven."

"Maar waarom", begon Njitnelav en zweeg toen maar weer. Het antwoord zou toch weer in de richting van de Rechter wijzen.
Kegar opende een tunnel door ruimte en tijd en nodigde Njitnelav uit voor een reis naar het jaar 8000 voor Christus. De datum waarop de Onsterfelijke voor het eerst de Aarde betrad nadat hij in Hel was. "Ik heb zo'n vermoeden dat je Marla best nog eens een keer zou willen zien beste Njitnelav", zei Kegar. "Wie is dat?", vroeg de Onsterfelijke. "Wel, ten eerste schijnt ze de zus te zijn van een directe voorouder van Helena van Troje, maar ik neem aan dat het jou meer aanspreekt als ik zeg dat het het meisje is dat je in Hel zag. Je zult haar nu ontmoeten enkele dagen voordat..." Verder ging de machtige Kegar niet en hij leek een dieptreurige indruk te maken.

En Njitnelav ontmoette Marla. Voor hem was dit zijn tweede ontmoeting, voor haar de eerste. Tussen hen klikte het meteen en toen er een paar dagen verstreken waren vroeg Marla aan Njitnelav of deze wilde blijven. Zijn lot herinnerend moest de Onsterfelijke tot diep in zijn eigen geweten doordringen en ten slotte kon hij met zeer veel moeite uitbrengen: "Niets liever dan dat, maar dat is niet mogelijk. Ik ben jou niet waardig." Verontwaardigd riep de vrouw: "Laat mij dat beslissen, ik hou van je!" Njitnelav antwoordde: "Nee, dat kan niet, ik ben walgelijk. Als je me een beetje beter kent weet je dat. Fysiek ben ik niet om aan te zien. Bovendien ben ik in principe een zwakkeling en mijn gezondheid is niet al te best." Onzin", zei Marla. "Je bent een onsterfelijke, en je mag er best wezen." Njitnelav ontkende dit. "Nee vrouw, niet alleen fysiek ben ik walgelijk, ook mentaal. Ik heb af en toe last van woede aanvallen, ik ben verlegen en vaak neerslachtig, en ik ben een afhankelijk soort van kluns. Ik heb een uitgesproken rotkarakter, egocentrisch en egoïstisch. Ha! Als we samen iets zouden beginnen, en als we dan tegen alle verwachtingen in nakomelingen zouden krijgen, dan zou ik nou niet bepaald een goede ouder zijn. Ik zou hen waarschijnlijk dwingen tot richtingen in hun leven die ikzelf nooit zou kunnen bewandelen."

Marla was kalm geworden en zei: "Wel nee, je kent het verschil tussen goed en kwaad, je hebt een fantastisch gevoel voor humor. Je bent intelligent en hebt een goede smaak." Toen ze dit laatste zei wees ze schertsend op zichzelf. "Nogmaals: 'Nee'. Ik ben de Onsterfelijke. En waar de Onsterfelijke gaat, gaat de Onsterfelijke alleen!" En bedroefd ging Marla heen.

Njitnelav voelde zich leeg van binnen. Hij was haar nog vergeten te vertellen dat hij ook een miljard jaar oud was en stervende. Waarom was de Rechter zo onredelijk! Njitnelav vond plotseling dat hij recht had op Marla en een verschrikkelijke woede maakte zich van hem meester en angst begon zijn woede te versterken. Hij voelde hoe de dood hem begon te besluipen. Hij bedacht dat de machtige Kegar hem nog zou kunnen helpen.

Hij probeerde om hulp te roepen maar zijn stembanden waren al op een fatale manier aangetast. Pijngolf na pijngolf raasde door hem heen en op een gegeven moment kon hij zichzelf met moeite staande houden. Het vlees van zijn lichaam leek plotseling een eigen leven te leiden en het leek net alsof het uit eigen kracht van zijn botten wilde wegscheuren.
Kegar verscheen weer ten tonele en keek vol medelijden toe. Njitnelav voelde dat iets ijskouds zich uit hem losmaakte. Was het de dood zelf die zijn geluidloze gejammer niet meer kon aanhoren? Zoveel geluk had de Onsterfelijke niet. Het was zijn woede zelf die zich uit hem losscheurde. Het wezen dat uit hem ontstond leek geen substantie te hebben en geen vaste vorm. Het leek meer op een schaduwwezen en het probeerde enkele woeste kreten uit te stoten. De klanken die aan de onzichtbare mond ontsnapten leken iets weg te hebben van een naam: "Zirkon".

Njitnelav had het goed verstaan. Het wezen dat zich uit hem had losgeweekt was inderdaad Zirkon. Hijzelf was dus verantwoordelijk voor het ontstaan van dit monster.
Het schaduwwezen leek precies te weten waar het heen wilde en het vloog met een ongelooflijke snelheid in de richting waarin Marla was verdwenen. De vrouw draaide zich om toen ze een stel vreemde geluiden hoorde en toen ze Zirkon op zich af zag komen kon ze zelf geen enkel geluid voortbrengen. Zirkon opende een tunnel door tijd en ruimte naar Hel en sleurde haar de tunnel in.

Njitnelav had alles gezien en vroeg aan Kegar om in te grijpen. Kegar moest de Onsterfelijke teleurstellen. Het enige dat Kegar mocht doen was het verlengen van het leven van de Onsterfelijke met nog eens een miljard jaar. Njitnelav nam er genoegen mee en rende daarna in de richting van de tunnel die naar Hel leidde. Even aarzelde hij om er binnen te gaan. Zou hij de verschrikkingen nogmaals kunnen doorstaan? Was dit de eerste keer? Nee, hij mocht niet aarzelen. De Onsterfelijke liep de tunnel in.

Njitnelav stond niet begrijpend in een onbekende wereld. De schok van de overgang had zijn geheugen geblokkeerd. Wat moest hij hier doen? Eén ding was zeker: de vreemde roodpaarse wereld was niets minder dan een verschrikking. Een wereld in de greep van een duistere schaduw: 'HEL'. De cirkel was rond.


Epiloog.

Kegar zag enkele uren later een totaal ontredderde Njitnelav de Hel uitkomen en beginnen aan zijn één miljard jaar durende zwerftocht. Plotseling hoorde Kegar de Rechter zeggen: "Kegar, ik zal je zeggen wie ik eigenlijk ben. Ik ben je geweten. Op het moment dat je Kegar werd schiep je mij en gaf je mij 60% van je macht. Als je geweten moet ik je er nu op wijzen dat toen je Kegar werd, je een gigantische misdaad pleegde. Je nam het leven en het lichaam over van de jongen in de bibliotheek. Ik beveel je nu om onmiddellijk de jongen zijn eigen leven terug te geven en om gewoonweg een nieuw lichaam voor jezelf te scheppen." Kegar boog zijn hoofd en schaamde zich. Onmiddellijk deed hij wat de Rechter van hem verlangde.

"Goed", zei de Rechter. "Nu moet je nog enkele andere zaken regelen. Zirkon heb je al vernietigd maar de misdaden van Zirkon bestaan nog. Nu beveel. ik je de vrouw genaamd Marla weer tot leven te wekken en haar weer naar de Aarde te halen." Kegar deed dit en plotseling stond de vrouw weer op Aarde. Volledig onbeschadigd en onaangeraakt. Ze wist automatisch ook wat er nu precies gebeurd was en hoe. Toen Kegar aanstalten maakte om te vertrekken, denkende dat zij niets meer met Njitnelav, of met een nieuwe versie van Njitnelav (want dat was hij immers), te maken wilde hebben, werd hij door een onbekende macht tegengehouden. "Zo makkelijk kom je er niet van af" zei Marla. "De Rechter gaf mij zijn aandeel van je macht, en zoals je weet heb ik nu een meerderheid. Jou laat ik niet gaan. Je veranderde in Kegar, maar Kegar heeft nog steeds Njitnelavs oude hart en diep in je hart koester je nog altijd je oude gevoelens. En nu wil ik je meer dan ooit…. Blijf!" Vol overtuiging zei Kegar: "Niets liever dan dat!"


De Geest uit het Blik*** ***Venster op de verbeelding *** *** Tijdlijnen. Timelines.