De Onsterfelijke*** ***Venster op de verbeelding *** *** Tijdlijnen. Timelines.
Voordat ik, Njitnelav, in deze wereld kwam was ik elders. Ik was in een wereld die ergens wel op, die van jullie leek, maar er toch slechts een macabere weerspiegeling van was. Waarom ik er was wist ik niet, en ik ben er nog steeds niet achter, maar één ding kan ik wel zeggen; geen zinnig mens zal daar ooit uit vrije wil heen gaan. Het is een plaats die het beste omschreven zou kunnen worden als: 'De Hel'. Dante had ongelijk wat mij betreft. Voor mij was er geen vriendelijke waarschuwing om niet voorbij de poort te gaan. Hier was een grappenmaker aan de gang geweest. Het eerste wat ik daar zag was een bord met de tekst: "Ja, jong, niets meer aan te doen, je hebt nooit een kans gehad." Ik bevond me in een rode woestijn en de hemel had een vuil paarse kleur. Het leek bij elkaar wel een beetje op Mars, maar dan met een veel hogere temperatuur. Een onbekende macht dwong mij verder te gaan en even later stond ik in een soort greppel die wat leek op de afdruk van een ruggengraat. De greppel was tien centimeter diep en gevuld met kolkend bloed en spijkers. Mijn voeten begonnen erin te verbranden; althans, zo voelde het aan, want zodra ik mijn trouwe ledematen bekeek kon ik er niets aan zien.
Op de een of andere manier wist ik dat ik via de greppel naar mijn bestemming moest lopen, en dat ik ondertussen vele verschrikkingen zou moeten doorstaan. Het eerste tafereel bleek al een goede indicatie van hetgeen mij te wachten stond. Het was een kind, nog een peuter. Het jongetje zong een liedje dat nogal toepasselijk was op zijn toestand: "Het hagelt, het hagelt, ik ben helemaal doorzeefd." Op de plaats waar zijn borstkast had moeten zitten gaapte een groot gat waardoor men dwars door het ventje heen kon kijken. Het jongetje keek grijnzend in mijn richting terwijl er bloed uit zijn mond stroomde. Snel liep ik door.
Tafereel twee was eigenlijk nog erger. Een meisje van nauwelijks twee jaar strompelde nogal op een rare manier rond en toen ik beter keek zag ik de oorzaak van het euvel: Een Pitbull Terriër had zich in haar vastgebeten, en nu hing haar hoofd nog voor de helft aan haar romp. Het kind schreide erbarmelijk, maar door een mysterieuze verlamming was ik niet in staat haar te helpen. In feite was er niets dat ik zelfs maar had kunnen doen, want net als ik was ze niet een levend wezen. Niet meer in ieder geval. Wat ik zelf was geweest wist ik niet.
Een nieuwe zone doemde op. Ze leek als twee korrels zand op de vorige. Enkele meters naast de greppel zag ik een man en een vrouw die als een Siamese tweeling aan elkaar leken te zijn gegroeid. Met grote moeite probeerden ze van elkaar los te komen, maar telkens scheen er een golf van pijn door hun lichamen te gaan. En telkens gaven ze elkaar de schuld en begonnen ze elkaar af te ranselen. Even verder zag ik weer een ander paar, maar deze keer hadden ze praktisch gezien maar één lichaam. Het ding rolde heen en weer over het zand van de woestijn en af en toe verloor het een ledemaat, een diep zwart gat achterlatend. Op de meest vreemde plaatsen kon plotseling een ander ledemaat of een ander orgaan opduiken, meestal gepaard gaand met een ware geiser van bloed.
Dit werd me een beetje te veel en ik rende weg, de greppel verlatend. Uit het niets zag ik plotseling een gigantische hellehond opduiken. Het beest had een schofthoogte van minstens drie meter, en op de plaatsen waar de openingen waren van ogen, neus en bek sproeide het wezen vuur. Vuur dat in mijn richting begon te bewegen. Ik draaide me om en vluchtte naar de greppel. Ik had mijn lesje geleerd. Buiten deze 'toeristische route' mocht men zich niet begeven.
Ik vervolgde mijn weg en zag plotseling een vliegtuigtrap. Bovenaan was een geopende deur te zien en verder een gedeelte van het frame, maar de rest van het toestel was onzichtbaar. Een stewardess stond in de opening van de deur, en sprak tegen een stel instappende passagiers die ik kennelijk niet kon zien. Ze lachte tegen me en zei dat ik me moest haasten. Het vorige incident vergetend liep ik in de richting van de trap toen plotseling zonder enige waarschuwing een vuurzee verscheen in het onzichtbare vliegtuig. De jonge vrouw viel als een brandende fakkel naar beneden en toen ik buiten adem bij de voet van de trap arriveerde was er enkel nog maar as over. Ik bukte me en werd bij mijn pols vastgegrepen. In de as ontstond het gezicht van de stewardess, een verwrongen imitatie van haar eigen gelaat en een schorre zanderige stem verweet mij de passagiers en haar in de steek te hebben gelaten. Met moeite rukte ik mij los en stapte weer in de greppel. Omkijkend zag ik de vliegtuigtrap zich in het niets oplossen. Het bloed in de greppel was verdwenen en de spijkers waren nu duidelijk te zien. Op zich een niet al te geruststellend gezicht. Voorzichtig liep ik verder.
Een onbekende man kwam tevoorschijn uit het niets, zijn lichaam bedekt met zweren. Zweren die wel het enige leken dat zijn magere botten bedekte. Een magere klauw strekte zich naar mij uit en ik gaf hem mijn hand. Plotseling verdween hij met een ijle kreet wederom in het niets. Ik staarde naar mijn lichaam en zag nu dat ik zijn kwalen had overgenomen. Mijn benen leken wel van ijs en de bovenkant van mijn lichaam gloeide als een sintel. Even wenste ik zelfs weer te mogen waden in het warme bloed. Had ik dat maar niet gewenst, want even later verscheen het bloed weer in 'mijn' greppel.
Sterk vermagerd en ziek moest ik verder. Op een gegeven moment moest ik zelfs kruipen op handen en voeten. Het was een positie waarin ik mijn hoofd nauwelijks boven het bloed kon houden, want de greppel was hier dieper.
Enkele honderden meters verder was een man tot aan zijn hoofd in het zand begraven en vanuit deze positie droeg hij een gedicht voor:
De man was verloren in zijn verdriet, en vocht niet eens meer voor zijn leven. Even later was ook zijn hoofd onder het zand verdwenen.
In de verte zag ik een vesting maar lang kon ik niet van dit gebouw genieten, want plotseling dook een ridder te paard op die schreeuwend met een slagzwaard op mij af kwam. Ik probeerde het zwaard te ontwijken maar tevergeefs. De platte kant van het zwaard raakte mijn schedel en even later was ik buiten bewustzijn.
Toen ik weer bij kwam hing ik ondersteboven aan een metalen ketting. In een onbekende taal werden mij vragen gesteld die ik natuurlijk niet kon beantwoorden. Door mijn zwijgen verloor de onbekende vragensteller zijn geduld en haalde een schakelaar over. Een verschrikkelijke hoeveelheid pijn raasde door mijn zenuwstelsel toen de stroom door de metalen ketting ging. De ondervraging duurde bij elkaar enkele uren en niemand werd er wijzer van. Ik werd een tijdje met rust gelaten en zag toen dat het kasteel waarin ik mij bevond in feite niets meer was dan een ruïne. Vermoeid viel ik in slaap.
Een zachte had wekte mij en ik had de eer de mooiste vrouw van het universum te zien. Was zij degene over wie de ongelukkige dichter had gesproken? Ergens wist ik gewoon dat zij het was. Ze lachte vriendelijk en ik vermoedde dat als ik haar ten huwelijk zou vragen, zij onmiddellijk 'ja' zou zeggen. Voorzichtig liet ze mij op de grond zakken. Toen ze mijn wonden wilde verzorgen viel er plots een schaduw op haar neer.
Verschrikt deinsde ze achteruit, maar de schaduw bleef haar volgen. De schaduw wierp haar tegen de grond en een zwarte doek bedekte hen beiden. Kort daarna hoorde ik een verschrikkelijke gil. Niet in staat te bewegen moest ik de kreten aanhoren. Een klein uurtje was het stil en ik vreesde het ergste. Ik hoorde haar opnieuw gillen en daarna zou deze mooie vrouw nooit meer in staat zijn iets te zeggen. Een donker rode vloeistof begon onder de zwarte doek uit te stromen, een later gevolgd door haar hart, nieren, darmen en andere ingewanden. "Komt ende volgt mij, mijn nieuwe zonen", sprak een duistere demonische stem. De schaduw verhief zich in de lucht en brandde een gat in het dak van de ruïne, gevolgd door een reeks onduidelijke donkere vlekken; het macabere kroost van de demon. De ruïne hield het niet meer en stortte op mij neer. Vlak voor de granieten blokken mij zouden raken verdwenen ze.
Proestend moest ik mijn hoofd boven het bloed in de greppel houden, want daar was ik weer beland. Een oorverdovend lawaai kondigde de komst van een tank aan, en niet zo maar een tank. Het was een werkelijk reusachtig gevaarte en zijn rupsbanden reden over mijn benen, deze verbrijzelend. De tank reed door en begon zijn loop te richten op een stadje in de verte. Een luidde knal klonk en ik kon vaag de baan van het afgevuurde projectiel volgen.
Boven het stadje verscheen één van de meest gruwelijke visioenen ooit door mensen gezien: De atomaire paddenstoel wolk. Op de een of andere manier kon ik de doodskreten van de bewoners van het stadje horen. Even later werd ik door de schokgolf getroffen. Als een blad in de wind werd ik de lucht ingeblazen. Een wervelende vuurstorm omgaf mij.
Zwevend door de lucht zag ik de hel onder mij voorbij schieten, en ik was getuige van taferelen die hetgeen dat ik tot nu had meegemaakt deden verbleken. Gigantische fabrieken waarin ontelbare mensen werden heen geleid om gedood te worden. Hun lichamen werden verbrand en de rook mengde zich met die van de atoom paddestoel.
Als een meteoor sloeg ik in de bodem, en bleek weer in de oude greppel te zijn beland. Verhongerd, vermagerd en zwaar gewond dwong een onbekende kracht mijn lichaam weer voorwaarts. De gigantische wolk begon te vervormen en begon op een gewone stapelwolk te lijken. Maar toch ook weer niet. In de wolk kon men een sinistere figuur ontwaren. Een gigantisch wezen met een soort paardenhoofd en klauwachtige ledematen. Net als bij de hellehond kwamen uit allerlei hoofdholtes vlammen, maar kennelijk had deze reus meer gezag dan de hond, want zijn wolkachtige ledematen maakten langzame bewegingen die wel leken op die van een dirigent. En ik had gelijk. Dit monster was verantwoordelijk voor de regie in deze hel. Op zijn commando trokken hele legers er op uit om hele landen te veroveren om daar vervolgens te plunderen, te verkrachten en te moorden. Nieuwe wegen werden aangelegd in de vorm van greppels zoals de mijne. Van elders werden nieuwe slachtoffers aangevoerd om voor vermaak van de opperdemon te zorgen. Om deze reden was ik kennelijk ook hier verzeild geraakt. Door mijn hele wezen heen stroomde een gevoel van diepe verontwaardiging en woede. De hel is niet de plaats waar zondaars worden gestraft, maar een plaats van zinloze ellende!
De aandacht van de reus vestigde zich tot mijn grote schrik op mijzelf, en ik was totaal machteloos. Het wezen strekte zijn arm uit. Een stilzwijgend gebaar. Zijn stem sprak rechtstreeks in mijn geest als een gloeiend mes. "Het is nu jouw beurt. Het is tijd om naar je eigen hel te gaan." "Wat was dit dan geweest?" fluisterde ik, want voor een verontwaardigde schreeuw had ik geen kracht meer over. "Een weg naar je eigen hel", zei het wezen. "Dit hier is een kruispunt. Vervolg je weg door de greppel, je benen zullen je weer kunnen dragen. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat het mij spijt dat je dit moet overkomen. Dit is jammer. De leugen is mijn favoriete informatiedrager."
En dus ging ik verder langs het pad van bloed en kwam toen pas aan bij de ingang van mijn eigen hel. Er stond 'Dit is de hel van het leven op Aarde. Ze is gedeeltelijk door jezelf geschapen. Beoordeel haar dus naar waarde' Voor mij zag ik een verticale spleet in de lucht ontstaan en daarachter scheen een fel licht. Een windvlaag bracht mij uiteindelijk in jullie wereld.
Toen ik hier eenmaal was bleek ik het eeuwige leven te hebben (mijn bijnaam is immers 'de Onsterfelijke'). Ik was gedwongen over de wereld te zwerven en zag de gruwelen die ik in mijn vorige hel had gezien honderdvoudig terugkomen. 8000 jaar verstreken, en ik was getuige van hoe een man de kruisdood stierf, simpelweg omdat hij leefde voor de vrede. Eeuwen daarna ontmoette ik jullie Dante en ik vergeleek zijn verzinsels men mijn ervaringen. De overeenkomsten waren praktisch nihil. Waarschijnlijk zijn er meerdere hellen rond en op jullie wereld. Een wereld die nu ook de mijne is.
Hier eindig ik mijn relaas. Het grootste gedeelte van mijn verblijf op Aarde is jullie wel bekend en ook een gedeelte van mijn begin is geen raadsel. Laatst maakte ik een afschuwelijke ontdekking. Een miljard jaar na nu, als de wereld sterft, is mij geen rust gegund. Die tijd is de tijd die was voor ik aan dit relaas begon. Mijn Alfa IS mijn Omega!!
De Njitnelav.
Njitnelavs lot*** ***Venster op de verbeelding *** *** Tijdlijnen. Timelines.